Totaal aantal pageviews

Pages

vrijdag 23 januari 2009

De reis van Jos (deel 3)

HET REISGEZELSCHAP
Op hetzelfde moment hoorde hij stemmen. Ze werden steeds harder en leken op Jos af te komen. Het leek wel of de mensen aan het bidden waren. “ We zijn op weg naar de stad van God” zeiden ze, en jij? “ Ik ook, riep Jos, mag ik met jullie mee” Jos besloot zich bij hen aan te sluiten en vervolgde zijn reis.
Wat gezellig zeg, dacht Jos, eindelijk weer een beetje aanspraak, wat is het toch fijn om zo met elkaar te zijn! Het klikte goed tussen Jos en de andere reizigers. De reizigers waren elkaar onderweg ook tegengekomen en
Zelfs goede vrienden geworden. Ze raakte steeds dieper in gesprek met elkaar, zonder dat ze eigenlijk merkte dat er overal mensen langs de kant van de weg lagen. De ene reiziger had nog last van wat faalangst, zullen we voor je bidden? zeiden de anderen reizigers. “ Ja, graag antwoordde hij” dat wilde hij wel en zo gebeurde het. Jos bad mee. Weer een andere reiziger voelde zich niet helemaal goed. “ Ik ben bang, dat ik het niet ga halen hoor de stad van God, zei hij.”
“Willen jullie voor me bidden? En dat deden ze. Opeens keek Jos om. Hij zag weer iemand langs de kant van de weg zitten. Hij vertelde het de andere reizigers en zij keken ook om. “ Deze man lijkt wel uitgeput en hongerig,” zei Jos.
Ze besloten de man, wat geld te geven voor eten en een boekje over de stad van God. Een van de reizigers had er zijn tas nog vol mee. Dat was toch wel het beste wat ze weg konden geven, dachten ze. En met een voldaan gevoel liepen ze door. Want ja, ze hadden immers haast, om zo snel mogelijk de stad van God te bereiken! Telkens als er mensen langs te kant van de weg lagen, gaven ze hun
geld en een boekje over de stad van God (ze hadden er toch genoeg) En heel af en toe, vertelden ze er iets over.

DE GRENSCONTROLE
De stad van God zal nu niet ver weg meer zijn, dacht Jos. Volgens mij als ik stil ben, hoor ik haar iets.
Nog 1 bocht te gaan en dan: een grenscontrole
Het reisgezelschap, was aanbeland bij een grensovergang. "Uw papieren graag" riepen 2 soldaten die naast de slagboom stonden. Ze bekeken hun papieren en schudden hun hoofd. Hebt u de instructies opgevolgd, die u
onderweg bent tegengekomen? Welke instructies vroegen ze? “ Nou, ik zie in u papieren, dat u maar liefst NUL mensen langs te kant van de weg geholpen heeft. Dit zijn mensen die de stad van God nooit gehaald hebben en er zelf niet meer kunnen komen. Nul mensen? We hebben zoveel mensen geholpen, iedereen een boekje gegeven over de stad en wat geld zodat ze konden reizen, antwoorden ze. “ Helaas, we kunnen niks voor u doen.” We hebben hier nog wel de instructies voor de toegang ook op een papiertje staan, leest u dat maar even door en doe er wat mee, zou ik zeggen.” De reizigers lazen het papiertje terwijl ze terugliepen. He, dacht Jos, dit lijkt wel op het handschrift van al die bordjes, die ik onderweg ben tegenkomen. Hij las het briefje voor aan de andere reizigers.
"Barmhartigheid wil ik en geen offers! Mijn voedsel is: de wil te doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk te voltooien: Zeg de armen, dat de stad van God, dichtbij is, genees de zieken, wek de doden op die je onderweg tegenkomt,
drijf de demonen uit. Bied aan verslagen harten hoop door ze te wijzen op de weg, maak gevangenen los en neem zoveel mogelijk mensen mee naar mijn stad!

Gedesillusioneerd bleef het gezelschap staan. Wat moeten we dan doen? Hoe moeten we het doen? Plotseling zag 1 van de reiziger, dat er op de achterkant van het papiertje ook nog wat stond.
"Gij zult de Here uw God liefhebben uit heel je hart, met heel je ziel, met al je kracht en met heel je verstand en uw naaste als jezelf." Het reisgezelschap raakte in een diep gesprek over de 2 geschreven teksten. “ Wat hebben we toch een lange reis gehad om hier te komen.” “ We hebben onze oude woonplaats achter ons gelaten, vrienden verloren, de meeste van ons zijn ooit totaal alleen vertrokken, we hebben risico's genomen, we zijn teleurgesteld geweest in de mensen, bestolen, bedrogen, verwond geraakt, we zijn gemanipuleerd, we hebben verleidingen op de reis weerstaan, we hebben uren gebeden, hebben mensen boekjes gegeven over de stad en ze verteld waar we heen gingen en nog is het niet goed?

ONVERWACHTE HULP
Plotseling kwam er een man naar hen toegelopen
“ Hallo, zei hij, waar gaat de reis naar toe?” Nou, we waren naar de stad van God, maar we mochten er niet in onze papieren waren niet in orde.” Ja, ze zijn behoorlijk streng hier hè, ik heb het wel van meer mensen gehoord.” “ Meestal is het zo, dat mensen, terwijl ze hier heen reizen, het zo druk hebben met elkaar, dat ze eigenlijk geen tijd hebben voor de mensen langs de kant van de weg en al helemaal niet meer voor de mensen uit de plek waar ze vandaan kwamen. Deze mensen zijn in de stad waar jullie heengaan zo belangrijk, dat je er gewoonweg niet in komt, als je hen alleen maar wat geld geeft of een route naar de stad of voor hen bidt.” “ Hier hebben jullie wat verbandtrommels, Verbind de mensen die je tegenkomt, neem ze mee, neem de tijd voor ze en breng ze naar deze stad, zoveel als jullie kunnen. Ik werk daar zelf namelijk in een herberg, daar kun je ze dan naar toe brengen. Maar ik moet nu echt gaan, want ik verwacht nog heel wat nieuwe mensen. Ik moet nog wat bedden opmaken.”
IN ACTIE
De mannen gingen aan de slag, Ze verbonden de wonden van de mensen langs de kant van de weg. Soms duurde het wel dagen, eer dat ze met 1 persoon klaar waren en hem naar de herberg konden brengen. Als iemand lam was, maakten ze een stok, zodat hij toch mee kon lopen naar de stad, wanneer iemand blind was, namen ze hem mee aan de arm, wanneer iemand naakt was, gaven ze hem kleding, zodat hij geen kou vatte onderweg.
De mannen hielpen niet alleen de mensen langs de kant van weg, (de mensen die de stad van God niet hadden gehaald), maar ze liepen ook terug.
Terug naar hun oude vrienden, hun familie die ze ooit achterlieten, toen ze op reis gingen, terug naar hun geboorteplaats en terug naar Christenstad.
Velen van hen gingen met hen mee. Helaas waren er ook veel mensen die niet met hen mee wilden. Ze waren druk met hun eigen onderneming in Christenstad, druk met reizen, sommige konden geen afstand doen van hun koffertjes, van hun zelfgebouwde wolkenkrabbers, hun carrière, sommige zaten te vast aan hun verleidingen, tradities, verslavingen, eigen wijsheden, hun tijd en aan zichzelf. Velen verklaarden de groep mannen dan ook voor gek. Ze zagen het niet zitten om datgene, waar ze hun waarde, voldoening en bevestiging uithaalde
achter te laten, voor iets wat eigenlijk in hun ogen alleen maar minder was en wat ook totaal niet zichtbaar was. “ De stad van God? Nou waar is ze dan? Ik zie hem nergens! Ze werden uitgelachen, bespuwt, mishandeld en het zwijgen opgelegd.

DE HERBERGIER
Teleurgesteld, diep bedroeft en totaal uitgeput keerden de mannen terug naar de stad van God. Ze liepen terug naar de herberg. En Jos, Jos wist het, hier in deze herberg woont de man, die alle bordjes geschreven had, die ik onderweg ben tegengekomen Hij is als eerste de weg naar de stad gegaan. Hij is het die ik gevolgd heb, zonder dat ik het eigenlijk zelf wist. Hij is de man die de weg heeft vrijgemaakt naar deze stad toe voor iedereen die er wil komen. Door Hem alleen is het mogelijk geworden.

Toen zag hij de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. Ze was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt
voor haar man en hem opwacht. Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen.
Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw,
geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’
Hij die op de troon zat zei: ‘Alles maak ik nieuw!’ – Ik hoorde zeggen: ‘Schrijf het op, want wat hier wordt gezegd is betrouwbaar en waar.’ –
Toen zei hij tegen mij: ‘Het is voltrokken! Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Wie dorst heeft geef ik vrij te drinken uit de
bron met water dat leven geeft. Wie overwint komen al deze dingen toe. Ik zal zijn God zijn en hij zal mijn kind zijn. Maar voor hen die laf en
trouweloos zijn geweest, die zich hebben ingelaten met gruwelijke dingen, met moord, ontucht, toverij of afgodendienst, voor allen die de leugen hebben
gediend: hun deel is de vuurpoel met brandende zwavel, dat is de tweede dood.’

Geen opmerkingen: